NL : Iacobus de Voragine, Quadragesimale 18 (RLS 213)

Vertaald door Martine de Reu

O.L.H. Hemelvaart 2008

Indien gij trouw blijft aan mijn woord, zijt gij waarlijk mijn leerlingen en dan zult ge de waarheid kennen (Joh. 8,31).

De waarheid zal U bevrijden. Toen sommige Joden tot het geloof bekeerd waren, wou de Heer hen in het ontvangen geloof bevestigen en hij spoorde hen aan om Zijn woord ijverig te onderhouden en toen waren zij echte leerlingen. In de voorgaande woorden worden twee (zaken) aangeraakt. Ten eerste : God spoort hen aan om Zijn woord te onderhouden, als Hij zegt : indien hij trouw blijft aan mijn woord ; ten tweede toont Hij de drievoudige werkzaamheid van het onderhouden van het woord aan, als Hij zegt : dan zullen jullie mijn leerlingen zijn.

Betreffende het eerste valt te noteren dat het heel nuttig is om Gods woord te onderhouden.

Want, zoals Ambrosius zegt in Beati Immacultati, heeft het woord Gods een drievoudige kracht. Het is namelijk ontvlambaar, verlichtend en reinigend.

Ten eerste : de ontvlambare kracht. Indien een mens koud is in zijn liefde tot God, ontvlamt het woord Gods hem, aangezien het vuur is. Want zijn mijn woorden niet als vuur (Jer. 23,29) zegt de Heer. Uw vurige rede is fel ; uw knecht vereert het in liefde (Ps 118,140). Ieder woord van God is door het vuur gelouterd (Spr., 30,5). Zo waren zij ontvlamd die zeiden : Brandde ons hart niet in ons, terwijl Hij onderweg met ons sprak ? (Luc. 24,32).

Ten tweede heeft het verhelderende kracht. Indien immers een mens onwetend is of hij twijfelt aan (zijn) geloof, dan verlicht het woord Gods hem, aangezien het licht is. Een lamp voor mijn voet is uw woord (Ps 118,105). Het bevel van de Heer is een lamp en de wet is licht.

Ten derde heeft het een reinigende kracht. Indien een mens door bepaalde ondeugden besmet is, dan reinigt het woord Gods hem, daar het hemels water is. Ik zal u met zuiver water besprenkelen en ge zult rein worden van al uw ongerechtigheden (Ezech. 36,25). Gij zijt al rein dankzij het woord dat Ik tot u gesproken heb (Joh. 15,3).

Maar, indien het woord Gods (de kracht) heeft om te ontvlammen, te verhelderen en te reinigen, waarom dan worden diegenen die de woorden van God horen niet meteen ontvlamd, verlicht en gereinigd ? Hierover moet gezegd worden dat, ofschoon de woorden van God vuur zijn, toch velen niet kunnen ontvlammen omdat zij tussen zichzelf en dit vuur een schot opwerpen en de zonde oprichten als een ijzeren muur. Neen, Jahwe’s hand is niet te kort om te redden. Maar uw misdaden brengen een scheiding te weeg tussen u en God. Door uw zonden is Zijn gelaat voor u omhuld en hoort Hij u niet (Jes. 59,1-2). Door uw zonde wordt gij een loszittend stuk aan een hoge vestigingsmuur dat eensklaps en onverwachts omlaag valt (Jes. 30,13). Velen immers, die de woorden van God moeten verlichten, worden niet verlicht, omdat zij dit licht niet benaderen, maar zich integendeel verwijderen. Want zoals gezegd wordt, aangezien zij naderen met hun voeten, zullen zij Zijn leer aanvaarden (Deut. 33,3). Treed hen nader en wordt verlicht (Ps 33,6). Talrijk zijn zij, die, ofschoon de woorden van God (hen) moeten reinigen, daar zij hemels water zijn, toch niet gereinigd worden omdat hun ziel naar de aarde gekeerd is. Want, zoals Augustinus zegt, ieder is zoals zijn voorkeur : als je de aarde liefhebt, ben je aarde ; als je God liefhebt, ben je God. Zoals immers bakstenen niet gewassen worden door water, maar meer vervuild worden, zo vergaat het diegenen die naar de aarde gekeerd zijn. Zij werden een gruwel, net als hun geliefde (Hos. 9,10).

Ten tweede wordt de werkzaamheid van het woord Gods aangetoond. Deze is drievoudig.

Ten eerste omdat de woorden van God de mens tot leerling van God maken, heeft Hij toegevoegd : Dan zult gij waarlijk mijn leerlingen zijn. Wanneer de mens het woord Gods graag beluistert, is dit een teken dat hij een leerling van Christus is. Wie uit God is, luistert naar Gods woorden (Joh. 8,47). Een ander teken is dat de leerling van Christus elke ongeoorloofde liefde afwijst en elke goddelijke liefde verlangt. De ongeoorloofde liefde is evenwel drievoudig, nl. huiselijk, aards en vleselijk. (Deze liefde) is huiselijk wanneer iemand op een ongeoorloofde wijze zijn familieleden bemint. Zij is vleselijk, wanneer iemand zijn dierlijkheden en vleselijkheden bemint. (Zij is) aards, wanneer iemand al te veel de aardse dingen liefheeft. Deze drie liefdes moet de leerling van Christus verwerpen. Als iemand naar Mij toekomt die zijn vader en zijn moeder niet haat [dit verwijst naar de huiselijke liefde], ja, zelfs zijn eigen leven niet haat [en dit verwijst naar de vleselijke liefde] en niet alles achterlaat wat hij bezit, kan hij mijn leerling niet zijn (Luc. 14,26). De leerlingen van Christus moeten evenwel de geestelijke en goddelijke liefde hebben, die bestaat uit de liefde voor God en de naaste. Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt : als gij de liefde onder elkaar bewaart (Joh. 13,35).

De tweede werkzaamheid van het woord Gods is dat zij die de woorden van God onderhouden, de waarheid Gods kennen, zoals gezegd wordt : En gij zult de waarheid kennen (Joh. 8,32). Zoals Augustinus zegt, de waarheid is het tegengestelde van de valsheid, de dubbelzinnigheid en de ijdelheid. Wat waar is, is niet vals, niet dubbelzinnig, niet ijdel. De woorden van God doen ons in de wereld de waarheid herkennen, omdat zij ons doen weten dat alle wereldlijke dingen vals, dubbelzinnig en ijdel zijn.

Valse zaken immers zijn, dat de wereld verzadiging in rijkdom belooft en ledigheid geeft, zoals duidelijk blijkt (in het verhaal van) de rijke die tot zoveel ledigheid verviel dat hij zelfs geen druppel water kon hebben. In andere zaken belooft (de wereld) genot en geeft zij bitterheid. Van honing druipen de lippen van de vreemde vrouw, maar haar eind is zo bitter als alsem (Spr. 5,3-4). (De wereld) belooft een verheffing in de eerbetuigingen, maar geeft een onmiddellijke afwijzing. Zij zingen bij tamboerijn en citer, vermaken zich met muziek en fluit. En eerst na een leven in geluk gesleten dalen zij af naar het dodenrijk (Job 21 ; 12-13). Gij licht mij op, sleurt mij mee op de wind en schudt mij heen en weer in de storm (Job 30,22).

Ten tweede, deze wereldlijke (zaken) zijn dubbelzinnig en gemengd. In de wereld immers is niets puur, maar alles is gemengd. Uw wijn is met water gemengd (Jes. 1,22). Zo is de vreugde vermengd met pijn, de wijsheid is vermengd met vergetelheid, de gezondheid met ziekte, het leven is vermengd met de dood. In het huidige leven zijn deze (zaken) vermengd, maar in het zalige leven zijn ze puur, in de hel zijn ze weerzinwekkend. God zal immers de pijn van de vreugde scheiden, de vergetelheid van de wijsheid, de ziekte van de gezondheid, de dood van het leven. En alle ontlasting, met name de pijn, de vergetelheid, de ziekte en de dood werpt hij in de hel. Voor de heiligen zullen alle (zaken) allerzuiverst blijven, namelijk de vreugde zonder pijn, de wijsheid zonder vergetelheid, de gezondheid zonder ziekte, het leven zonder dood.

Ten derde, deze wereldse (zaken) zijn ijdel : ze zijn ijdel in hun oorsprong, daar ze uit niets zijn. (Ze zijn ijdel) in het midden, daar ze onderhevig zijn aan vele wisselvalligheden. (Ze zijn ijdel) in hun einde, omdat ze spoedig tot niets terugkeren. Alles is ijdel [dit verwijst naar de ijdelheid in het midden] ; ze zijn voortgekomen uit stof [dit verwijst naar de ijdelheid in de oorsprong] en keren terug tot stof [dit verwijst naar de ijdelheid aan het einde] (Pred. 3,19-20).

De derde werkzaamheid van het woord Gods, is dat zij die de woorden van God dienen, de volledige vrijheid bereiken. En daarom voegde hij toe : En de waarheid zal u bevrijden. Zij hebben immers de vrijheid van ziel bij het betichten en in het niet-zondigen. Zij stellen immers vrijelijk de ondeugden van de machtigen aan de kaak. Hij heeft in zijn dagen voor geen heerser gebeefd en niemand is sterker geweest dan hij (Sir. 48,12). Deze vrijheid van ziel hadden ook de filosofen, en daarom antwoordde de filosoof Diogenes, toen hij Alexander (de Grote) betichtte en deze laatste zich beriep op zijn macht : uw macht en uw glorie zijn voorbij, of toekomstig of actueel. Hetgeen voorbij is, vrees ik niet, daar het er reeds niet meer is. Het toekomstige vrees ik niet, daar dit twijfelachtig en onzeker is. Aan het actuele hecht ik weinig waarde, daar het vluchtig is en in een oogopslag verdwenen is. Diezelfden hebben de vrijheid van ziel om niet te zondigen, omdat ze zichzelf te goed vinden om slaven te zijn van de zonde. Augustinus : de zondaar is de slaaf van zoveel heren als (hij) ondeugden (heeft). Bijgevolg antwoordde (Diogenes) aan Alexander toen deze verklaarde aan voornoemde filosoof dat hij de heerser van de wereld was : jij bent helemaal niet de heerser, maar je bent de slaaf van mijn slaven. De hoogmoed is immers mijn slavin en jouw meesteres. De wellust is mijn slavin en jouw meesteres. Deze (ondeugden) vertrap ik onder mijn voeten en zij heersen over jou. Bijgevolg ben jij de slaaf van mijn slavinnen. Toen de dienaren van Alexander zich op hem wilden storten, zei Alexander : Zorg ervoor dat hem niets overkomt, want hij is de slaaf van God en hij spreekt de waarheid.

Voor de bijbelvertalingen is de Willibrord-vertaling gebruikt, behalve daar waar deze te veel afweek van de Latijnse tekst.